Als je uitgevers mag geloven, krijgen ze een overvloed aan manuscripten binnen. In het tijdschrift Schrijven (01/2017) bekent Janneke Louman, adjunct-uitgever bij Uitgeverij Nieuw Amsterdam dat ze gemiddeld 2 manuscripten per dag ontvangt. Daarvan wordt er slechts één per jaar uitgegeven.
Wat gebeurt er met de rest van die manuscripten? Die belanden op de slush pile, de stapel ongevraagd aangeboden manuscripten op het bureau van de redacteur. Daar ligt je manuscript te rijpen. Na ongeveer drie maanden – dat is de gemiddelde wachttijd die je als onbekend auteur mag rekenen vooraleer je een reactie van de uitgever mag verwachten – is de kans groot dat je manuscript verhuist naar het verticale klassement.
Uiteraard wil iedere beginnend schrijver voorkomen op die stapel te belanden. In hetzelfde tijdschrift gaven enkele redacteurs een paar gouden tips. Zo raadt Marja Duin beginnend auteurs aan ‘zelf een actief lezerspubliek op te bouwen, bijvoorbeeld via een blog of sociale media’. Mijn blog is het levend bewijs dat ik haar raad heb opgevolgd.
‘Zoek een bekend persoon die je introduceert’ was een andere waardevolle tip die ik opving. Vandaar dat ik het idee kreeg om mijn manuscript naar het tijdschrift Schrijven toe te sturen. Mireille Geus is schrijfdocent en -coach en in de rubriek ‘Tekstuur Kidlit’ bespreekt ze iedere maand een tekstfragment of een kortverhaal voor kinderen. Zelf is ze auteur van prijswinnende kinder- en jeugdboeken. Zo kreeg ze voor Big (2005) een gouden Griffel en Naar Wolf (2007) werd bekroond met Vlag en Wimpel 2008. Ik las haar interessant boek over hoe je kinderboeken moet schrijven. (Zo schrijf je een kinderboek, uitgeverij Atlas Contact, 2013).
Ik ben al jaren geabonneerd op het tijdschrift Schrijven maar had nog niet eerder een bespreking van een prentenboek gelezen. Ik ging ervan uit dat de kans op een bespreking maar heel klein was. Groot was mijn verbazing toen ik het eerste nummer van het nieuwe jaar opensloeg. Ik hoef je niet te vertellen dat ik ontzettend blij was, maar die blijdschap werd meteen getorpedeerd met onzekerheid en angst. Wat vond Mireille ervan?
Mireille vond het leuk om een keer een tekst voor een prentenboek te bespreken. ‘Ik denk dat het schrijven van een prentenboek een van de moeilijkste vormen is om voor kinderen te maken. De tekst en het beeld moeten elkaar aanvullen en versterken en niet herhalen. … Juist als er weinig tekst staat, is de kwaliteit van de tekst en het verloop van de vertelling essentieel. Je hebt een bijzonder goed plan nodig. ‘
Dat begon al goed. Wat vond Mireille al goed aan mijn manuscript?
‘Het idee om een kind op een strand met een niet-geïnteresseerde moeder te plaatsen is goed gekozen. Het strand geeft veel mogelijkheden voor beeld en avontuur. Doordat de moeder niet oplet, krijgt het kind ruimte.
Asmaé (moeilijke naam voor een jonge lezer/kind) ontmoet het hondje en samen gaan ze op in het strandleven. Het samenspel van het hondje en het meisje is ontroerend. Ze maken samen meer van de werkelijkheid. In ieder geval geldt dat voor het meisje. Een gat wordt een kuil, wordt een boot. De golven worden zelfs nieuwsgierig.
De aandacht voor de zintuigelijke beleving vind ik overtuigend. We kunnen als lezer daadwerkelijk met Asmaé op het strand staan en de wind voelen, de golven ervaren en weten hoe het is om de hond te aaien.’
Omdat ik niet het volledige verhaal mocht toesturen, is het voor haar niet duidelijk waar het verhaal naartoe loopt. ‘Naar welk einde zijn we op weg?’ vraagt ze zich af ‘Vaak heeft een prentenboek aan het einde een twist, alles kantelt’. Ook in Strandhond is er dat kantelmoment. Maar hoe het uiteindelijk afloopt verklap ik hier nog niet. Dat lees je als het prentenboek uiteindelijk gepubliceerd wordt. Dus duimen dat mijn manuscript binnenkort niet op die hoge slush pile belandt!
Lees hier 9 waardevolle tips van Schrijven (01/2017) over ‘zo overleef je de slush pile’.